“Als ik me uitspreek houd ik mijn hand voor mijn mond”
- Per Terra Incognita Eric van Kleef
- 16 feb
- 2 minuten om te lezen

Ze is een ervaren leidinggevende. Met energie, scherpte en intuïtie. Maar ze voelt zich geremd om te benoemen wat ze ziet en voelt. Vaak realiseert ze zich achteraf pas dat ze zich niet heeft uitgesproken. Dat ze zich onder druk niet bewust was van haar eigen gevoel en mening.
“Hoe kan ik steviger mijn eigen plek innemen op een manier dat ik dicht bij mezelf blijf?” Voor haar is het een onoplosbaar dilemma. Ik vraag haar hoeveel ze normaal bij zichzelf blijft. Op de grond plaatsen we een schaal van 1 tot 10. Ze gaat op de 6 staan. “Welke verbetering zou haalbaar zijn?” Ze verplaatst zich naar de 8. Ik vraag haar de 10 uit te proberen - de plek waar ze het méést bij zichzelf is. Dan verstrakt ze. Alsof het níet haar plek is. Ze voelt zich opgesloten, beklemd, benauwd. “Gun ik het mezelf niet? Ben ik bang dat ik het niet kan? Het zou niet moeilijk moeten zijn. Ik hoef alleen maar te zijn wie ik ben! Ik moet stoppen met verstoppen en wegstoppen.”
Verstoppen blijkt het thema. Aan de hand van een genogram bespreken we haar familiegeschiedenis. Oma was veel ziek en overleed vroeg. Moeder moest sterk zijn en opa bijstaan. Voor kwetsbaarheid was geen plaats. Moeder leerde diens eigen angst voor kwetsbaarheid te maskeren met hardheid en ontkenning. Ook in vaders familielijn is er angst voor angst. En zo leert de dochter feilloos aan te voelen wanneer ze haar emoties moet verstoppen.
Dan vertelt ze me over de verkrachting die haar overkwam. En over de reactie van haar ouders: ze kon er niet bij hun mee terecht, er kon niet over gesproken worden. In reactie daarop stopt ze de herinnering zó ver weg, dat ze lange tijd zelf geloofde dat het niet gebeurd was. Jaren later overkomt haar een miskraam. Ook dat verdriet kan ze niet delen thuis. Er is thuis geen plek voor kwetsbaarheid. Die moet verstopt blijven.
Als we een actuele werksituatie opstellen komt alles bij elkaar. In een clash met een leidinggevende staat ze oog in oog met haar moeder én tegelijkertijd met zichzelf. Ze herkent in alle drie de felle dominante kant, die ze zo veroordeelt. Dat maakt het lastig deze kant van zichzelf te accepteren. Nu beseft ze dat die stevige kant niet ten koste hoeft te gaan van haar zachtere zelf. “Ik was bang dat dit me van mezelf zou vervreemden. Maar ik heb ontdekt dat dit goed kan samengaan. In het begin voelde ik de behoefte om aan mezelf ‘te sleutelen’. Maar nu ben ik tot de conclusie gekomen dat ik dat niet moet doen, omdat ik dan juist verder van mezelf af kom te staan.”
Ze ontspant. Ze stopt met wegstoppen en verstoppen.




Opmerkingen